Sinds enkele jaren tekent zich een stille maar krachtige trend af: wat we “localisme” noemen – de beweging waarbij klanten steeds vaker binnen de grenzen van hun eigen wijk blijven, en uitbaters hun zaak ontwikkelen voor een veel kleiner verzorgingsgebied dan vroeger. Analyse door Grégory Sorgeloose, medezaakvoerder van het kantoor Sorgeloose & Trice, gespecialiseerd in de verkoop van horecazaken.
De stille maar machtige heerschappij van het localisme
Dit verschuivende gedrag komt voort uit typisch Brusselse dynamieken. De mobiliteitspolitiek, de gedeelde zones, de Good Move-lussen, de vermindering van doorgaande assen en de toenemende druk op de auto hebben van een simpele verplaatsing door de stad soms een bijna onmogelijke missie gemaakt. “Schat, als ik om middernacht nog niet terug ben, bel de politie…” Wat vroeger 10 minuten rijden was, duurt vandaag 30 of 40 minuten, inclusief kaakspanning en een plotse drang om te verhuizen naar de Gaume. Het logische gevolg: mensen blijven dichter bij huis.
Daarbovenop komt een bredere maatschappelijke trend: de drang naar onmiddellijkheid. De huidige generatie is opgegroeid met eindeloos scrollen, instantbetaling, expresslevering en de illusie dat alles binnen enkele seconden moet gebeuren. In zo’n ultrasnelle wereld voelt 8 kilometer afleggen voor een drankje bijna ascetisch aan. Waarom verplaatsen als een koffiebar, wijnbar of neobistro op 300 meter afstand opent?
Het resultaat is duidelijk: Brussel valt uiteen in micro-ecosystemen die bijna volledig zelfvoorzienend zijn. De Jettenaar wacht ongeduldig op het volgende trendy concept in de buurt. Inwoners van Woluwe voelen zich perfect op hun plaats tussen Stockel en Montgomery. Flagey-bewoners verlaten hun gouden driehoek nauwelijks. De trend wordt versterkt door een gevoel van onveiligheid in sommige centrale wijken (voor sommigen realiteit, voor anderen perceptie), door strengere controles op alcohol achter het stuur, drugscontroles en de stijgende taxiprijzen – om nog maar te zwijgen over het aangekondigde verbod op steps en de strijd tegen VTC’s. De beste feestjes vinden tegenwoordig “om de hoek” plaats.
Ook de terugkeer van buurtwinkels (slagers, groentewinkels, ambachtelijke bakkers – +20% in 5 jaar) versterkt dit nog meer: een wijkleven dat zichzelf genoeg is. Brussel, met zijn kleine en middelgrote horecalocaties (gemiddeld 125 m² gewogen), is nooit een stad van reusachtige zaken geweest. Localisme is niet enkel een gevolg, het is ook een vruchtbare voedingsbodem.
De concepten die de grenzen doorbreken
Toch blijft Brussel van uitzonderingen houden. En een aantal adressen bewijst dat de stad nog steeds groots kan denken. Le Conteur, Barracuda, Grande Piazza, Lila 29: plekken die het localisme logenstraffen en bezoekers uit alle hoeken van het Gewest – en daarbuiten – aantrekken. Waarom juist zij? Omdat ze meer doen dan “eten geven”. Ze creëren een bestemming, een totale ervaring, soms zelfs een immersieve. En dan hebben we het (bewust) nog niet over foodhalls of markthallen zoals de toekomstige Marché Saint-Géry.
Tot in de puntjes uitgewerkte storytelling, een interieur dat tot de millimeter klopt, een perfect afgesteld prijs-kwaliteitverhouding… Deze spelers hebben begrepen dat je een Ukkelaar niet naar het centrum krijgt – of een Woluwenaar naar het kanaal – zonder een emotionele reden om de stad te doorkruisen.
Mijn grootmoeder zei altijd: “Met azijn vang je geen vliegen”, en mijn vader zei: “Je bindt je hond niet vast met worsten.” Met andere woorden: je trekt geen bezoekers van buiten de wijk aan met een lunchformule en drie rotanlampen – tenzij die lamp een museumstuk is of een volledig gerecupereerd designobject. Deze zaken bewijzen dat een uitgesproken, doordacht en geënsceneerd concept de stad nog steeds kan samenbrengen. Ze tonen dat localisme geen noodlot is, maar een nieuwe drempel: voorbij 800 meter moet het spectaculair worden – op welke manier dan ook.
Een stad op twee snelheden, maar met één dynamiek
Het localisme blijft: alles duwt Brusselaars richting hun comfortzone. Concepten die mikken op nabijheid hebben vandaag een boulevard aan kansen, vooral in historisch onderbediende wijken. Maar tegelijk toont een handvol spelers dat Brussel nog steeds bestemmingen kan voortbrengen: plekken die mensen ertoe brengen om lussen, verkeersplateaus en omleidingen te trotseren, een dure taxi te betalen of een afgesloten tunnel of Stib-werf te doorstaan.
Deze zaken bewijzen dat de Brusselse horeca, ondanks alle beperkingen, nog steeds kan uitstralen tot ver buiten de wijk – en zelfs buiten de stad. Brussel evolueert dus op twee snelheden: het localistische model, dichtbij, comfortabel en onmiddellijk; en het magnetische model, ambitieus, verbindend en “vanuit de hele stad”.
En precies in die spanning tussen beide polen speelt de toekomst van de Brusselse horeca zich af: een stad die steeds kleiner wordt in haar gewoontes… maar nog altijd groot kan zijn wanneer een concept het echt verdient. Want Brussel, achter zijn vochtige steegjes en grillige politieke buien, blijft een hoofdstad die kan verrassen en herleven – wijk per wijk, liefde op het eerste gezicht na liefde op het eerste gezicht.
Misschien is dat localisme uiteindelijk geen beperking, maar een kans? Een kans op een menselijker, overzichtelijker en authentieker hoofdstuk. Een kans om levendige wijken te bouwen, plekken die verbinden, adressen die ertoe doen. De echte vraag is misschien of de volgende grote Brusselse horecasignatuur op een grote verkeersas zal ontstaan… of verrassend opduikt in het hart van een ogenschijnlijk slapende wijk. Wij hebben zo onze ideeën. Wordt vervolgd…

